“Pap, je moet gewoon maar niets meer zeggen langs de lijn,
ok?” Mijn zoon heeft inmiddels ook de leeftijd bereikt dat meeleven langs de
lijn, hoe goedbedoeld ook, als vernedering wordt ervaren. Twaalf is hij, en hij
speelt in D1 van een grote voetbalclub in Friesland. Nou goed dan, ik beperk me
tot wat aanmoedigende kreten en hou me verder in.
Tot die ene zaterdagochtend, in het uiterste westen van de
provincie. Mijn zoon gaat er stevig doch fair in, verovert de bal en passt naar
een medespeler. Genadeloos wordt hij onderuitgeschopt door zijn tegenstander.
Het gebeurt voor mijn ogen. Ik bijt het puntje van mijn tong af en zeg niets
terwijl hij van het veld gedragen wordt.
Even later heeft een vader bij de tegenstander aanmerkingen
op een van mijn zoons teamgenoten. Ik herken hem als vader van de beul van mijn
zoon. De arme man krijgt een ware scheldkanonnade van mij over zich heen. “Jouw jongen schopt die van mij uit de
wedstrijd en mij hoor je er niet over”, hoor ik mezelf roepen. Ik ben pas
tevreden als de man tot vijf keer toe excuses maakt.
De minachtende blik van mijn zoon na de wedstrijd leert mij
dat ik wéér de fout in ben gegaan. Niet omdat ik mezelf verloor tegen die
vader, “want die vent spoorde niet”. Nee, volgens mijn zoon had ik meteen wel
wat bozer mogen reageren toen hij uit de wedstrijd werd geschopt.
Een voetbalvader doet het ook nooit goed.